Juliet

    Mijn betovergrootmoeder heet Juliet. Zij koos de naam die nu nog mijn achternaam is, Calister, voor één van haar kinderen. Ze is geboren in het najaar van 1836.

    Vanaf die maandag loopt Juliet elke dag naar de Willemstad met een grote mand op het hoofd. In de straten van de stad verkoopt zij groente en fruit van de plantage aan de huisslaven en andere mensen uit de stad die er de dagelijkse maaltijd mee bereiden.
Ze leert om voor zichzelf op te komen en van zich af te bijten als een van de andere koopvrouwen haar plaats heeft ingepikt. Ze wordt soms uitgelachen om haar Bonairiaanse accent en soms praten ze haar na.
    Er zijn ook mannen. Vrolijke mannen, dronken mannen, gevaarlijke mannen, rijke mannen, vriendelijke mannen. Overal signaleert ze mannenogen die haar langzaam, van hoofd tot voeten, opnemen. In de kleine drukke havenstad lopen tientallen nationaliteiten rond uit de hele wereld. Een samenkomen van 3 continenten in alle kleuren. Matrozen van alle caribische eilanden uit de regio, Nederlandse soldaten, Duitse en Amerikaanse handelaars, Venezolaanse en Colombiaanse winkeliers. Van heel rijk tot heel arm. Mannen van het eiland: handwerkslieden van allerlei soort, Nederlands sprekende creolen, plantersfamilies, joodse winkeliers, de katholieke paters.

(Paddenburg 1825) - De voornaamste straat echter is de Breedestraat, van de haven langs het fort oostwaarts strekkende, en tegen den stadsmuur stuitende. Wijders heeft men vele binnen straten en stegen; de voornaamste zijn: Achter den muur of de Princestraat , de Jode-Breedstraat , de Keuken- en Verkoopstersstraat enz., welke allen, aan gezien de kleinheid der stad, zeer digt bewoond zijn. De binnenstraten zijn allen zeer naauw, en hetgene de engte nog vermeerdert, is de menigte van Negerinnen, die, op den grond zittende, vruchten en eetwaren te koop veilt; alsmede de talrijkheid der bewoners , welke het den voorbijganger dikwijls moeijelijk maakt, om daar door te komen.
    … gij zoudt dikwijls denken , dat hier wonder wat verrigt werd , doch dat is onder de geringe volksklasse overal zoo in de wereld : dat loopt door elkander, dat praat en schreeuwt , en dat maakt over elke kleine zaak eene groote opschudding. Inzonderheid schijnt dit bij de Curaçaosche Negers en vooral niet minder bij de Negerinnen, in eene groote mate het geval te zijn, althans men houdt hen elders voor luidruchtiger en woeliger dan hunne kleurgenoo- ten van andere plaatsen. Zelfs heeft men in een weekblad genaamd de Vigia, hetwelk te Puerto Cabello, op de naburige kust van Columbia, uitgegeven wordt, het voorstel gedaan om de Curaçaosche Negers, welke zich sedert de omwenteling daar neder gezet hebben, weg te zenden. Dit voorstel geschiedde, omdat zij beschuldigd werden zoo levendig en luidruchtig te zijn, en bij iedere gelegenheid zulk een geraas en getier te maken.


    De tocht van Zuurzak naar de Willemstad loopt door Pietermaai. Juliet komt elke dag voor het huis langs van Jacob Naar, de eigenaar van Zuurzak en van haar. In opdracht van de nieuwe factoor brengt Juliet regelmatig een pakketje met de mooiste groente of fruit en het nieuws van de plantage bij Jacob thuis. Voor ze in de avond weer naar Zuurzak loopt, doet ze soms ’s middags een klus of boodschappen voor het huishouden van Jacob. Soms wordt ze naar de snuiffabriek in Scharloo gestuurd. De fabriek is een lawaaiige hal waar de tabak uit Mexico en Cuba naar toe wordt gebracht om te worden verwerkt tot ‘snuif’. De tabak wordt er gesorteeerd, gesneden, gedroogd, gesausd en gemalen. Er staan grote stapels manden en zakken. De lucht is zwaar van de geuren. Het ruikt sterk naar eucalyptus en rozenolie. Vrouwen staan aan paktafels en doen de klare snuif in kleine zakjes. De snuif van de familie Naar is de populairste op het eiland. Maar ook op het Venezolaanse vasteland kennen ze de snuif van ‘Shon Kobus’. Aan de straatkant heeft de fabriek ook een verkooppunt van snuif, De mensen komen er graag om snuif te kopen. Overdag is het er een drukte van belang.
    Op een middag komt Juliet iemand tegen op de stoep voor de deur van Jacob Naar. Hij houdt haar staande en vraagt haar hoe ze heet en wat ze daar doet. Ze heeft net op de kinderen van Jacob gepast en is onderweg terug naar Zuurzak. De man is Herman Cohen Henriquez en hij heeft een afspraak met Jacob om zaken te bespreken. ‘Wie was dat, daarnet bij de deur?’, vraagt hij aan Jacob, als ze aan een glas Madera zitten.


Vorig | Wordt vervolgd